Filosofie voor psychologen

0 Flares 0 Flares ×

Wat heeft de filosofie te vertellen aan psychologen? Psychologie lijkt op de eerste plaats een praktiserende discipline, terwijl de filosofie vooral wordt geassocieerd met abstracte beschouwingen. Het boek Denken over Denken van Pieter Adriaens belooft een inleiding te geven in de filosofie voor psychologen. Maar lukt het Adriaens om het raakvlak tussen de filosofie en de psychologie op een betekenisvolle manier in kaart te brengen?

Tekst: Arthur Veenstra

Pieter Adriaens is docent aan het Hoger Instituut voor Wijsbegeerte van de KU Leuven en gepromoveerd met een onderzoek naar de psychoanalyse en evolutietheorie. Momenteel verricht hij onderzoek naar de geschiedenis en filosofie van de psychiatrie. Op papier lijkt hij dus in ieder geval te beschikken over de juiste bagage om dit onderwerp aan te snijden.

In het eerste hoofdstuk van Denken over Denken behandelt hij de vraag wat de filosofie is en wat haar subdisciplines zijn. Vervolgens geeft hij een inleiding in de geschiedenis van de filosofie die start bij Descartes, en die via Nietzsche, Darwin en Freud eindigt bij Wittgenstein. Aan de hand van deze hoofdspelers behandelt hij een aantal ‘grote’ vraagstukken. Zo zet hij naar aanleiding van de filosoof Descartes uiteen wat de belangrijkste posities zijn in de filosofie van bewustzijn, met name: substantiedualisme –geest en de materie zijn twee verschillende substanties- en reductionistisch fysicalisme –de geest is reduceerbaar tot fysieke fenomenen. Adriaens eindigt de behandeling van ieder vraagstuk met een confrontatie van de filosofische analyse met hedendaagse wetenschappelijk    inzichten. Dit leidt tot behoorlijk duidelijke conclusies. Zo laat hij door het kennisargument van de filosoof Jackson zien dat de wetenschap, zelfs in haar ideale eindstadium, waarschijnlijk niet alle vragen ten aanzien van bewustzijn zal kunnen beantwoorden.

Veel mensen weten niet dat Descartes aan de wieg heeft
gestaan van een rudimentaire psychologie


Nietzsche wordt door Adriaens ingezet om vraagstukken ten aanzien van moraalfilosofie en morele psychologie te introduceren. Bestaat er zoiets als morele verantwoordelijkheid? Of wordt ons gedrag vooral gedreven door ‘natuurlijke feiten die buiten de controle liggen van het individu’? Met Darwins evolutietheorie wordt de discussie over de oorsprong van ons bewustzijn ingeleid.
Via Wittgenstein komt Adriaens uiteindelijk terecht bij actuele vraagstukken in de psychopathologie. Hoe bepalen we wat een stoornis is en wat een natuurlijke eigenschap is? Hebben psychische stoornissen uiteindelijk een fysieke basis in de hersenen? Zijn stoornissen zoals bijvoorbeeld depressie,    pedofilie en alcoholverslaving, psychische ziektes die met zachte middelen als therapie moet worden behandeld? Of zijn het uiteindelijk fysieke aandoeningen waarvan de essentie dus te    vinden is in de materie: in de hormoonhuishouding, de hersenen of andere aspecten van het lichaam? In de uiteenzetting van deze laatste thema’s komen de discussies van het hele boek samen. Adriaens heeft stapsgewijs hiernaar toegewerkt; immers, op dit punt is op hoofdlijnen duidelijk wat de kracht en de tekortkomingen zijn in reductionistisch fysicalisme, in welke mate verschijnselen een sociaal construct zijn, welke rol evolutie speelt in ons bewustzijn en zo verder.

Als ik het boek dichtsla ben ik opgetogen over de heldere en fascinerende vogelvlucht door de filosofie en de psychologie die ik heb gemaakt. Mijn eerste indruk  was daarentegen veel pessimistischer. Het eerste hoofdstuk is een sof. Het betreft een filosofische analyse van de filosofie zelf. De uitkomst van deze analyse is de afgezaagde post-structuralistische stelling: de filosofie is niet eenduidig te definiëren. De Franse filosoof Derrida zou vast instemmend       applaudisseren bij dit resultaat. De betekenis van een begrip is volgens Derrida nooit definitief vast te leggen: het zogenaamde différance. Ik vind dit nogal een flauw gegeven; de ondefinieerbaarheid van begrippen is al bekend sinds Socrates. Voor filosofen is het wellicht interessant om over de ondefinieerbaarheid nog eens een keer goed na te denken, maar een dergelijke analyse lijkt mij voor psychologen nogal irrelevant. De redacteur van Adriaens’ boek lijkt het adagium van tonen vs. vertellen uit het oog te zijn verloren. Sommige zaken moet je in detail bespreken, en andere zaken moet je impliciet tonen.

Gelukkig toont de rest van het boek zeer overtuigend wat filosofie is en wat de toevoegde waarde is van de filosofie voor psychologen. Vanaf het tweede hoofdstuk doet Adriaens heel veel goed. De start in hoofdstuk 2 met Descartes ligt wellicht voor de hand, maar het is ook een doeltreffende keuze. Descartes wordt veelal gezien als de grondlegger van de moderne filosofie, maar veel mensen weten niet dat hij ook aan de wieg heeft gestaan van een rudimentaire psychologie; zie onder meer zijn werk de Passies van de Ziel. Daarbij weet Adriaens de belangrijkste posities in de verschillende debatten helder en zeer toegankelijk uiteen te zetten. Wat ik sterk vind is dat hij continu zoekt naar de confrontatie van abstracte theorieën met de wetenschappelijk praktijk. Zo beschrijft hij, na de behandeling van abstracte     ethische theorieën, fijntjes dat bijvoorbeeld de overerfbaarheid van agressief antisociaal  gedrag 70% bedraagt en dat omgevingsfactoren zoals opvoeding maar 5% bedraagt op dit persoonlijkheidskenmerk. In hoeverre kun je in het licht van dergelijke ‘natuurlijke feiten’ antisociaal gedrag nog bestempelen met een objectief normatief label van ‘goed’ of ‘slecht’?

De helderheid en eenvoud waarmee hij de belangrijkste posities uiteen zet heeft als keerzijde dat tussenposities maar beperkt aan bod komen. Met name de lezers die beter zijn ingelezen in de filosofie van bewustzijn zullen dit als een gemis ervaren. Een enkele keer leidt het ontbreken van genuanceerde standpunten ertoe dat Adriaens te makkelijk conclusies trekt. Zo schrijft Adriaens over Darwin:

‘Door te beweren dat de menselijke geest een product is van evolutie, outte Darwin zich de facto als materialist’.

Ten eerste is het twijfelachtig of Darwin daarmee zou instemmen, maar belangrijker is dat materialisme helemaal niet een noodzakelijk gevolg is van Darwins bewering. Een alternatief is bijvoorbeeld Spinoza’s monisme. Spinoza werkte een fascinerende middenweg uit     tussen het substantiedualisme van Descartes en reductionistisch fysicalisme. Hij stelde grofweg dat materie en geest twee attributen zijn van één onderliggende substantie. Een moderne vorm van Spinoza’s monisme is het panpsychisme, eenvoudig gezegd: alle materie heeft bewustzijn. Een panpsychist zou bijvoorbeeld uitleggen dat een steen een simpel passief bewustzijn heeft en dat progressief complexere organismen een bewustzijn hebben met navenant toenemende complexiteit. Spinozisten en de panpsychisten zouden dus zomaar kunnen instemmen met Darwins bewering; de menselijke geest kan inderdaad prima een resultaat kan zijn van evolutie. Darwins bewering committeert hem dus op geen enkele manier aan het materialisme. Sterker nog, Spinoza’s verklaring is mogelijk een meer voor de hand liggende gevolgtrekking dan materialisme. Spinoza’s positie kan bijvoorbeeld goed uitleggen hoe bij het eerste bewuste organisme, miljarden jaren geleden, bewustzijn is ontstaan: bewustzijn was er altijd al, alleen in simpeler vorm. Het materialisme daarentegen kan op die vraag – de geboorte van bewustzijn – geen bevredigend antwoord geven.

 

De kracht van het boek ligt met name in de kruisbestuiving
tussen 
filosofie (‘philosophy of mind’), psychologie,
neurowetenschap en evolutietheorie

 

 

Dergelijke misstapjes zijn echter zeldzaam. Over het algemeen worden alle theorieën en argumenten zeer accuraat en helder beschreven door Adriaens. Door zich te beperken tot de hoofdlijnen blijft het boek bovendien erg toegankelijk voor degenen die geïnteresseerd zijn in een goed leesbare inleiding in de filosofie van bewustzijn, psychologie en denken. Daarbij is het boek voorzien van een rijke bibliografie van zowel filosofische als wetenschappelijke literatuur. De geïnteresseerde lezer kan deze inleiding dus prima gebruiken als springplank om zich verder in bepaalde onderwerpen te verdiepen.

Mijn advies is hoofdstuk 1 zonder pardon over te slaan. Vanaf hoofdstuk 2 komt het boek stapsgewijs goed op gang. De filosoof zal aangenaam verrast zijn door de wijze waarop wetenschappelijke inzichten van de neurowetenschappen en psychologie een rol kunnen spelen in filosofische debatten. Op zijn beurt zal de psycholoog verrast zijn door de rijke inzichten die filosofische analyses bieden in actuele vraagstukken. De kracht van het boek ligt dan ook met name in de kruisbestuiving tussen filosofie (‘philosophy of mind’), psychologie, neurowetenschap en evolutietheorie. Die combinatie leidt tot vernieuwende inzichten die de lezer aan zal zetten tot het denken over de mens, bewustzijn, en het denken zelf. Denken over Denken heeft doeltreffend zijn opzet bereikt.

Pieter Adriaens, Denken over denken. Pelckmans Pro, 2017.

0 Flares Twitter 0 Facebook 0 Google+ 0 LinkedIn 0 0 Flares ×

Related Posts

Schermafbeelding 2019-04-07 om 20.59.54

Jeukwoorden

Schermafbeelding 2019-04-07 om 20.54.21

Husserl roept op tot actie

Para-doxale column René ten Bos: Kant

Schermafbeelding 2019-04-07 om 20.40.05

Een betondicht gesprek

Reageer