EEN BEESTACHTIGE GESCHIEDENIS VAN DE FILOSOFIE

0 Flares 0 Flares ×

Een beestachtige geschiedenis van de filosofie
Erno Eskens

iFilosofie #15

Fragment uit het voorwoord

ISVW-iFilosofie #15 - Een beestachtige geschiedenis van de filosofieDe beestachtige geschiedenis van de filosofie laat zien hoe filosofen in de loop van de geschiedenis hebben gedacht over dieren, en over de menselijke uniciteit. Wat maakt ons uniek? Wat maakt ons tot mens en hen tot dier? Aan de hand van deze vraag wandelen we door de geschiedenis van de filosofie. Mijn inzet is niet om te beschrijven hoe we ons ‘moeten’ verhouden tot dieren, hoewel het zijdelings wel aan de orde komt. Ik ben eerder op zoek naar een antwoord op de vraag waarom wij tegenwoordig het gevoel hebben dat we ons anders ten opzichte van dieren horen te gedragen. Hoe is dat historisch zo gekomen, en wat betekent deze ontwikkeling voor ons zelfbeeld?

Mijn opzet – de geschiedenis van de filosofie herschrijven door te kijken wat grote filosofen over dieren hebben gezegd – is ongebruikelijk. Meestal beperken geschiedenissen van de filosofie zich tot de constatering dat de mens het enige dier is met taal- en denkvermogen, en daarmee is dan de kous af. Hooguit tref je in de standaardwerken een zinnetje over de legendarische ezel van de middeleeuwse geleerde Buridanus (ca. 1300–1358) die zou zijn overleden omdat hij te dom was om te kiezen tussen twee identieke balen hooi. Wellicht fladdert ook de vleermuis van Thomas Nagel (1937–) nog ergens over de pagina’s om je uit te leggen dat geen mens zich kan voorstellen hoe het is om een vleermuis, of enig ander dier, te zijn. Het zijn pogingen om ons duidelijk te maken dat filosofie een ‘typisch menselijke’ aangelegenheid is, die zich dus ook tot mensen moet beperken.

Dat klinkt trouwens ook niet geheel onlogisch. Mensen ontwikkelen fraaie theorieën, dieren niet. Geen aap, dol’fijn of olifant is in staat om een Kritiek van de zuivere rede te schrijven of zelfs maar te lezen. Toch is filosofie om allerlei redenen geen ‘louter menselijke zaak’.

Dieren hebben de inhoud van de filosofie
en met name ons mensbeeld diepgaand beïnvloed

De eerste reden is triviaal: zonder dieren had de filosofie zich niet kunnen ontwikkelen. Zonder bijenwas in de schrijftablet hadden de oude denkers hun formuleringen niet kunnen oefenen. Zonder ganzenveren en sepia had geen middeleeuws filosoof een gedachte op papier, of beter, op dierlijk perkament, gekregen. Gelooide dierenhuiden zijn van oudsher de belangrijkste en meest duurzame dragers van filosofische teksten. Ook de paarden en ezels die nodig waren om de neergeschreven gedachten in alle uithoeken van Europa te brengen, getuigen ervan dat westerse filosofie, net als de religie overigens, letterlijk op en over de ruggen van dieren tot stand is gekomen.

Belangrijker is dat dieren ook de inhoud van de filosofie en met name ons mensbeeld diepgaand hebben beïnvloed. Wie wil weten wat een mens is, hoe mensen samenleven en wat je als mens zoal te doen staat, werpt al snel een zijdelingse blik op de dieren.

Logocentrisme

In mijn vorige boek, Democratie voor dieren, stond de vraag centraal waarom wij dieren nog zo vaak tot hun vermeende gebrek – hun stemloosheid – reduceren. Ik kwam tot de conclusie dat dieren wel degelijk een eigen stem hebben, maar dat deze lange tijd niet is gehoord. Het zal iets te maken hebben met wat de Franse filosoof Jacques Derrida (1930–2004) de traditie van ‘logocentrisme’ noemt: Alles draaide om het menselijke intellect, dat met woorden betekenis (logos) zou kunnen overdragen. Hierbij ging men er gemakshalve van uit dat dieren, vanwege hun ontaligheid, alogos (van betekenis verstoken) zouden zijn. Deze aanname ligt in’middels onder vuur. Misschien communiceren dieren niet via fraaie volzinnen, maar ze slagen er toch goed in om te laten zien wat voor hen betekenisvol is. Dieren uiten zich via vluchtgedrag, geluiden en via stereotiep gedrag (het befaamde ijsberen van opgesloten dieren). Je kunt de ‘stem’ van de dieren ook aflezen aan het gemeten stresshormoonniveau in het bloed. Wie dit inziet, betoogde ik in Democratie voor dieren, begrijpt dat dieren niet langer als brutus, bête en beest weggezet mogen worden en dat het tijd is om hun geluid ook in de politieke arena’s te laten doordringen.

In een beschaafde democratie horen alle belangen – om het even of ze van dieren of mensen, van mannen of vrouwen, of van zwarten of blanken zijn – op eenzelfde weegschaal gewogen te worden. Soms zal het ene belang zwaarder wegen dan het andere, maar de weegschaal zelf mag niet per geval – per sekse, ras of soort – herijkt worden. Dat we pas de laatste eeuw oog ‘krijgen voor de rechten van het dier, heeft helaas veel te maken met ons vakgebied: de filosofie. Het heeft zich gekenmerkt door wat ik Tiervergessenheit wil noemen; het marginaliseren van de dierlijkheid. Eeuwenlang is ons aangeraden om dieren en ons eigen lichaam te negeren. In de Middeleeuwen tuchtigde men het dierlijke lichaam op tal van manieren. Men vastte, pijnigde zichzelf en ontzegde zichzelf het recht op allerlei vormen van lichamelijk genot. Tot het begin van de Renaissance werd ons nog afgeraden om te schaterlachen. Het ongecontroleerde schokken van het beestachtige lichaam zou ons, verheven mensen, niet passen. Het antilichamelijke, antidierlijke denken vertaalde zich in een rigide maatschappelijke hiërarchie. Mensen die met hun lichaam leken samen te vallen, belandden onderop de maatschappelijke ladder. De barende vrouw, het tastende kind en de fysiek ‘zwoegende slaaf hebben de gevolgen hiervan ondervonden, net als de ‘primitieve’ en ‘dierlijke volkeren’ overigens. Ook zij werden onderdrukt omdat ze ‘bruut’ zouden zijn.

In een democratie horen belangen van dieren en ​
mensen
op eenzelfde weegschaal gewogen te worden

Het logocentrisme – ik spreek liever van ‘intellectcentrisme’ omdat dit een preciezere term is – en de bijbehorende Tiervergessenheit hebben de filosofie weinig goeds gebracht. Ze vertraagden de ontwikkeling van het vakgebied, omdat vrouwen en slaven geen kans kregen om iets bij te dragen. De fixatie op intellect leidde ook tot een vakmatige blindheid, die in vrijwel alle geschiedkundige filosofieboeken nog is terug te vinden. Zo wordt ons verteld dat de eerste filosofen rond 600 voor Christus hebben gebroken met het mythische wereldbeeld. Ze zouden de primitieve natuurgodsdienst hebben verruild voor een rationeel, intellectueel wereldbeeld. Met deze overaccentuering van het intellect, verdwijnt uit beeld hoe de vroege filosofie voortbouwde op de eerdere mythen en cultussen.

0 Flares Twitter 0 Facebook 0 Google+ 0 LinkedIn 0 0 Flares ×

Related Posts

9200000079579203

Ik ben omdat wij zijn

enz.

Hoe is het om Wilders te zijn?

denken over dieren

Het unieke dier

amor fati

Amor Fati

Reageer