Ik stuntel dus ik ben: De filosofie van René Gude

0 Flares 0 Flares ×

‘Is het niet tijd om onze stuntelende natuur te omarmen en “Ik stuntel, dus ik ben” als uitgangspunt te nemen voor een nieuw mensbeeld?’ Aldus luidt de website van de Maand van de Filosofie. ‘Ik stuntel, dus ik ben’, dat verwijst naar Descartes’ beroemde uitspraak Ego cogito, ergo sum, die we in die vorm aantreffen in het werk Principia philosophiae (Beginselen van de wijsbegeerte) uit 1644. Ik denk dus ik ben, ik stuntel dus ik ben. Enerzijds treffen we de intrede van het ik in de wetenschap, anderzijds en analoog eraan sluipt Descartes deze maand binnen. Plus, en passant, een kritiek op de filosoof. Impliciet claimt deze Maand van de Filosofie dat het ‘ik denk’ dat Descartes tot principe verheft, zijn beste tijd gehad heeft – zie het verwijzen naar een nieuw mensbeeld. Denken is niet zaligmakend, stuntelen misschien ook niet, maar dat is wel een meer realistische stand van zaken anno 2019. Het is met een knipoog, maar de claim ‘ik stuntel dus ik ben’ is een serieuze: stuntelen en zijn staan dichter bij elkaar dan denken en zijn.

Tekst: Florian Jacobs

Een stoute denker?

Descartes afschilderen als een stoute denker is niet nieuw. Het is bijna bon ton om hem te op te voeren en af te serveren. Descartes zou de overspannen rationalist zijn met wie alle liberalistische kwalen van het individualisme zijn begonnen. Hier zien we een beroemde weergave van Descartes, die aardig toont wat we zoal vervelend vinden aan de beste man.

We zien een man van middelbare leeftijd, die er met zijn witte kraag en zwarte overjas uitziet als een typische zeventiende-eeuwse burgerman. Hij draagt welvend haar tot zijn schouders, niet in de war, verzorgd snorretje en sikje erbij, een flinke aristocratische neus erboven, oplettende zij het met lichte wallen getooide ogen. Er zit wat grijs in zijn gezichtsbeharing, maar niet in zijn haar. Zou hij het verven? In zijn fijne linkerhand houdt hij een hoed, alsof hij die net heeft afgezet. Drukbezet man is onderweg en staat even stil om ons een hooghartige blik te gunnen. Die blik is zelfverzekerd, haast confronterend. Hier staat een man die zijn schaapjes op het droge heeft: alleen dat keurig gesoigneerde haar en die schone vingers spreken al boekdelen. Hij heeft de dingen bedacht, is er terecht beroemd mee geworden en zal ons nu wel even vertellen hoe het zit. We hebben maar te luisteren.

Dit is het beroemdste portret van René Descartes. Lang dachten we dat het van Frans Hals (1582-1666) was, de beroemde schilder van realistische en levendige portretten van zijn tijdgenoten. Zo staat het ook nog op betrouwbare bronnen als Wikipedia en in menig boek over Descartes. Het Louvre, waar het portret hangt – in kamer 27 om precies te zijn – maakt evenwel melding van een copie ancienne d’un original perdu. Die nog wel d`après Hals is. Dat is een mooie manier om te zeggen dat we niet weten van wie het schilderij precies is. Daarbij komt dat veel zeventiende-eeuwse schilderijen hun titels lang nadat ze waren geschilderd verkregen, vaak in catalogi van de volgende eeuw, van een kunsthandelaar die wel iets anders aan zijn hoofd had dan historische nauwkeurigheid. Kunsthistorici hebben wel goede redenen om aan te nemen dat dit Descartes moet voorstellen. Daarom kunnen we er en masse voor kiezen om deze plaat te laten zien als het over Descartes gaat. Het is immers een duidelijk portret dat strookt met de algemene interpretatie van dwingende denkkracht.

Een ander portret van Descartes

Maar dus (hoogstwaarschijnlijk) een kopie. En het origineel dan? We bewegen ons bijna duizend kilometer naar het noordoosten, naar Kopenhagen. In het Statens Museum for Kunst (Staatsmuseum voor kunst) hangt ook een portret van Descartes. Het is kleiner, minder fijn afgewerkt, ruwer, onduidelijker. Maar wel, net zo goed, een Portret van René Descartes. Voilà: Een wereld van verschil. Dit schilderij ziet er een stuk grover uit. Al het gesoigneerde is verdwenen. Overigens is het ook een klein portret: je loopt er zo aan voorbij. Ik heb dat museum bezocht, maar kan me dit schilderij niet herinneren.

Het gezicht van Descartes en de details van zijn kleding zijn snel geschetst, wat we zien aan de groezelige jas – vlugge stroken – en aan de wat vage gelaatstrekken. Met name de mond kan nog wel een likje verf gebruiken. Het schilderij lijkt meer op een schets dan op een afgeronde compositie. Let ook op het licht. Bij het Louvre-schilderij verlicht één bron vanuit links het gezicht van de filosoof, dat ons helder en welonderscheiden aankijkt. De Kopenhagen-schets lijkt in een donkere kamer te zijn gepositioneerd, een café of zoiets, waar slechts enkele lichtdruppels de neus en rozige wangetjes belichten. En dan de baard. Niets strakke regie. We zien zwarte strepen met wat grijs ertussendoor. Tot slot: de vingers. De Parijse Descartes komt zo van de manicure, de Deense heeft drie worstjes die vingers moeten voorstellen.

Is dit het origineel van Frans Hals? De curatoren van het Statens Museum claimen van wel. Niet dat we een handtekening hebben of bronnen van tijdgenoten, maar tegelijkertijd betwijfelt de kunstgeschiedenis deze claim niet. Op grond van stijlanalyse denkt men dat dit portret van Hals is en ook is men het er wel over eens dat dit Descartes voorstelt. Alle gesoigneerde portretten, zoals die in het Louvre of ook in de Universiteit van Amsterdam, zijn latere kopieën van dit portret en hoogstwaarschijnlijk niet door Hals gemaakt. Kortom, we kunnen stellen dat iedereen een beeld van Descartes gebruikt dat een kopie is van een schilderij van een duidelijk andere persoonlijkheid.

De blik interesseert mij nog het meest. Descartes kijkt ons niet hooghartig of kil aan. Hier zien we trouwe hondenogen, groot en vol verwondering. De mond is niet een dun streepje waaruit geen emotie spreekt, maar wulpser en tot glimlachen geneigd. Hier kijkt een vrolijk en ironisch type ons aan. U begrijpt: deze Descartes willen we leren kennen, hoewel dat misschien niet zo goed is voor onze lever.

Deze Descartes, een volkse, aimabele en vrolijke Descartes, gaat ons dan ook nu bezighouden. En wel bij monde van een andere volkse, aimabele en vrolijke filosoof: René Gude. Laten we eerst eens naar hem luisteren:

René spreekt over de Meditaties met name van 06:37 tot 09:08

Uit je nek lullen, dat is waar de filosofie tegen vecht. Iemand als Wittgenstein zou daarvan maken dat filosofie de vlieg de weg uit het vliegenglas wijst: René was niet zo subtiel en sprak liever over ‘het verstand moet niet lullen’. En zo’n filosofieboek dat ons leert om niet uit onze nek te lullen, is de Meditaties. Daarin vond René het boek van een gelijkgezinde.

De Meditaties

De Meditaties, we moeten het erover hebben. Wat is dat eigenlijk voor een boekje? Op het eerste gezicht lijkt de voorloper van de Beginselen van de wijsbegeerte een beschrijving van een zoektocht naar ware, zekere kennis, en wel door dat befaamde twijfelexperiment. In het kort: twijfel alles weg wat je niet zeker kunt weten en wat houd je over? Precies: een ik die twijfelt, die denkt. Dit is wat Descartes bij nauwkeuriger lezing blijkt te doen: door door en door sceptisch te zijn, het scepticisme radicaal te doordenken, verslaat hij de scepticus die twijfel tot fundament meent te kronen. Want ook die moet toegeven, als hij Descartes stap voor stap volgt, dat er een onbetwijfelbaar fundament is, al is het maar dat ene ikje dat denkt.

Descartes doet nog meer in de Meditaties, en ik vermoed dat René Gude hierin het meest aan hem had: hij laat zien dat zekere kennis überhaupt mogelijk is, hoe diep je ook in de put van scepsis zit. En dan heb ik het niet alleen over kentheoretische scepsis, maar ook over existentiële kennis, de momenten dat je je afvraagt of je überhaupt wel ergens zeker van bent. In scepsis kun je niet wonen, in hoop wel. En Descartes geeft hoop.

Met de Meditaties begon de afbreuk van dogma uit de wetenschap – Descartes past mooi tussen Galilei en Newton – met de Meditaties begon ook het einde van René Gudes scepsis. Want dat heeft hij moeten leren. Het is met name één citaat dat René Gude pats-boem aan een hoopvolle vooruitgangsgedachte hielp. Het komt uit de Synopsis die Descartes vooraf laat gaan aan zijn Meditaties en is daarmee zo ongeveer de eerste zin van dat boek:

‘Omdat wij kind waren voor wij volwassen werden, en omdat wij destijds – terwijl wij nog niet het volledige gebruik van onze rede hadden – nu eens goede en dan weer onjuiste oordelen vormden over zaken die zich aan ons gemoed voordeden, verhindert een residu van veel van die oordelen ons om tot de waarheid door te dringen.’

Dit is een citaat dat René Gude tot tranen toe roerde en dat hem, zo kunnen we gerust stellen, aan de filosofie verslingerde. Elke filosoof heeft een boek of een zin die hem of haar tot de filosofie bracht en dit is die van Gude. Hij las Descartes als iemand die ons een helpende hand aanreikt, niet een Descartes die ons wereldbeeld radicaal individualistisch maakt of meer van die ongein. Descartes wil ons verstand afstoffen, niet beheersen. Hij wil een huis waarvan de fundering is aangetast, opnieuw opbouwen op stevige grond. Hij wil, in een andere metafoor van Descartes zelf, alle appels uit een mand halen om de rotte weg te gooien en de goede terug te stoppen. Die goede appels, en hier herinner ik u aan de wangen van de echte Descartes van Frans Hals, daar lezen we Descartes voor.

Vertrouwen in vooruitgang

Overigens sluit het godsargument van Descartes hier heel goed bij aan. Dat godsargument gaat als volgt: omdat we ons iets perfects helder kunnen indenken – bijvoorbeeld: een goede appel – en we zelf niet deelgenoot zijn van die perfectie – we hebben net een hap genomen van een rotte appel – moet er iets perfects buiten ons bestaan. Ergo: er zijn goede appelen op de wereld. Descartes noemt dat perfecte God, meer laag-bij-de-grondse moderne zielen spreken misschien liever van een ideaal. Zo keek René Gude er ook tegenaan. Die had niet zo veel met God als ideaal, maar wel met idealen die je in welke precaire situatie dan ook optimistisch kunnen stemmen. Dat rotsvaste vertrouwen in vooruitgang, ongeacht de omstandigheden, dat deelde hij met Descartes.

Het idee van vooruitgang is voldoende om ons in beweging te krijgen. Dat is wat René volgens René wilde bewerkstelligen. Zie ook dit boekje, dat sinds deze maand in de winkels ligt.

Dit is een ingekorte versie van een lezing die Florian Jacobs gaf tijdens de Nacht van de Filosofie in Rotterdam op 29 maart 2019.

René Gude, René Gude over René Descartes. Ingeleid en geredigeerd door Florian Jacobs. Leusden: ISVW Uitgevers, 2019.

0 Flares Twitter 0 Facebook 0 Google+ 0 LinkedIn 0 0 Flares ×

Reageer