WAT TE DOEN MET ANTI-DEMOCRATISCHE PARTIJEN?

0 Flares 0 Flares ×

Wat te doen met anti-democratische partijen
De oratie van George van den Bergh uit 1936

iFilosofie #13

Tekst: Mark Leegsma

iFilosofie #13 - Wat de doen met anti democratische partijen - GEuropa, 1936. Voorstanders van een daadkrachtige dictatuur staan lijnrecht tegenover pleitbezorgers van de democratie. Lijnrecht? Nee, over één ding zijn ze het roerend eens: de staatsvorm democratie is in wezen zwak. Reden voor de een om haar te omarmen, voor de ander om haar te vertrappen.

Onder dat gesternte bestijgt George van den Bergh, prominent denker van de SDAP en na de oorlog nauw betrokken bij het beginselprogramma van de PvdA, de leerstoel staatsrecht aan de UvA. In zijn oratie werpt hij de vraag op hoe in een ‘schrikkelijk tijdsgewricht’ de democratische staatsvorm gevrijwaard kan worden van partijen die met democratische middelen haar afschaffing nastreven.

Zulke partijen moeten worden verboden, dat staat voor Van den Bergh buiten kijf. Het Nederlands recht anno 1936 biedt daar ook de middelen toe. Dat antidemocratische partijen rechtens ver boden zijn, beantwoordt echter niet de onderliggende, politiek-filosofische vraag: kan de democratie in bepaalde gevallen haar open karakter beperken zonder zichzelf te verloochenen? Wat die vraag blootlegt, is de impasse van de vermeen de zwak te van de democratie zelf. Het unique selling point van de rede van Van den Bergh is dat hij die impasse doorbreekt en een idee voor een andere, weerbare democratie voorstelt.

Reden genoeg voor Bastiaan Rijpkema en Paul Cliteur om, met en in deze heruitgave van de oratie, Van den Bergh de eer te bewijzen die hem als ‘vader van de weerbare-democratiegedachte’ toekomt. Dat doet Rijpkema door de rede van een even rijke als scherpe inleiding te voorzien. Cliteurs nawoord bevat een vermakelijke dosis vitriool, maar levert even goed een elegant argument. Verbanden leggend tussen de moord op Theo van Gogh, Syrië-gangers en de Nederlandse aanpak van radicalisering onderstreept hij de actualiteit en urgentie van de discussie over de Nederlandse democratie en haar (gebrek aan) weerbaarheid.

Discussie verdient de rede zonder meer. Net zo min als in 1936 is wat Van den Bergh voorstelt vandaag de dag oncontroversieel. Zo doet zijn weerbare democratie een beroep op in het ‘zedelijk bewustzijn van het Nederlandse volk’ verankerde waarden. Te denken valt aan geestelijke vrijheid en gelijkheid voor de wet, ‘transcendentale’ principes die de vorm van democratische uitwisseling en majority-rule pas mogelijk maken. Overtuigingen die aan de mogelijkheid van de bestuursvorm democratie komen, komen dus aan de kern van de bestuurden, het subject ‘volk van Nederland’. Zulke overtuigingen en de partijen die ze propageren moeten, zo concludeert Van den Bergh, uit de democratische arena geweerd worden.

Maar een ‘dikke’ conceptie van democratie brengt zijn eigen problemen met zich mee. Het pleit tussen materiële weerbaarheid en formele zuiverheid is allesbehalve beslecht. Ook de status en identiteit van het morele subject waarop Van den Bergh een beroep doet is, in Nederland anno 2015, meer vraag dan antwoord. Rijpkema en Cliteur laten het niet na die problemen aan te snijden. Met als gelukkig resultaat dat Van den Bergh, bijna tachtig jaar na dato, opnieuw te denken geeft.

iFilosofie #13 - Tweede kamer

0 Flares Twitter 0 Facebook 0 Google+ 0 LinkedIn 0 0 Flares ×

Related Posts

5 Hamilton

Queeste van de nieuwe antropos

overspannen democratie

Democratie als service

duistere ecologie

O, o, ecO

macht en verbeelding

Waar is de schorpioen?

Reageer