Alle dingen zijn vergankelijk…

0 Flares 0 Flares ×

Zenmeester Dōgen over het hart van de tijd

Door Michel Dijkstra

Vayadhamma shankara, ‘Alle dingen zijn vergankelijk’. Aan deze laatste woorden van de Boeddha moet ik de afgelopen weken regelmatig denken. Hoe opmerkelijk dat hij deze boodschap, die een kern van zijn onderwijs vormde, tot op zijn sterfbed herhaalt. Alsof we steeds opnieuw vergeten dat wij kwetsbaar zijn, dat alles kwetsbaar is. De wereldwijde epidemie onderstreept deze vergankelijkheid en herinnert zo aan een andere grote uitspraak van de Boeddha: ‘Leven is lijden’. Dit lijden aan de mortaliteit komt niet ineens uit de lucht op ons bordje getuimeld. Vanuit boeddhistisch perspectief begeleidt dit fenomeen het menselijk leven altijd en overal; een crisissituatie licht het nog meer uit. Wij zien het niet-bestendige nu scherper.

Eihei Dōgen, de grootste zenmeester die Japan heeft voortgebracht, zegt over vergankelijkheid: ‘Bestudeer haar!’ En ‘studeren’ betekent in zijn jargon: leer het intiem kennen, tot op het merg. Afgezien van de Boeddha belichaamde Dōgen het leven met de mortaliteit als geen ander. Zijn ouders sterven nog voor zijn tiende levensjaar en als jonge twintiger maakt hij willens en wetens de levensgevaarlijke zeereis naar China omdat zijn verlangen naar de ‘correcte leer’ groter is dan zijn doodsangst. Als vijftiger bespoedigt hij zijn eigen verscheiden wellicht door workaholicgedrag en het excessief zitten in meditatie.

Wat zie je als je Dōgens advies opvolgt en de vergankelijkheid bestudeert? Om met Lucebert te spreken: het hart van de tijd. In het onderdeel Zijn-tijd of Uji uit zijn eerste meesterwerk Shōbōgenzō stelt de zenmeester dat de tijd een ‘schittering’ of ‘stralend licht’ is. Hij gebruikt hier een veelzeggend Japans karakter: kōmyō. Dit begrip wordt standaard gebruikt voor een beschrijving van het zogenaamde Westelijke Paradijs van de met compassie vervulde kosmische boeddha Amithāba; iets waar al zijn luisteraars van op de hoogte waren. Het ‘stralende licht’ duidt zo op een universele redding waar wij, zennig gesproken, middenin zitten als onlosmakelijke en zo allemaal met elkaar verbonden onderdelen van de tijd.

Verderop in SBGZ Zijn-tijd geeft Dōgen nog een beschrijving van het hart van de tijd: het is als de lente. Je kunt het begin van de lente wel met een kalenderdatum afspreken, maar feitelijk niet fixeren. De lente is een ongrijpbaar en totaal uitbotten en opbloeien van alles om ons heen; een proces van zelfregeneratie. Inderdaad: door niets anders gedragen dan door zichzelf. ‘Stralend licht’ en zelfregeneratie, dat is volgens Dōgen het moment. Let wel: hij zegt dit in zijn klooster in Uji en na de preek reciteren de aanwezigen wellicht: ‘Leven-en-dood is de grote zaak./ Snel vergaan alle dingen./ Wees daarom altijd wakker;/ Nimmer onoplettend; nimmer achteloos.’ De Boeddha zei het al: het leven is als dauw op het gras.

Toch is dit eigenste moment van ons leven, dit zichzelf grenzeloos en totaal vernieuwende ‘nu’ of nikon als de lente. Dit is niet het wegwissen van alle lijden, strijd en weerwerk.

Dit is het inzicht dat er ten diepste geen weerwerk is.

0 Flares Twitter 0 Facebook 0 Google+ 0 LinkedIn 0 0 Flares ×

Reageer