René over René

0 Flares 0 Flares ×

Erno Eskens interviewde René Gude over een van diens filosofenhelden, René Descartes. Een hartstochtelijk pleidooi voor de herwaardering van een briljante ‘stoute man met een mal lichaam-zieldualisme’.

Transcriptie: Florian Jacobs

 

René, wat is jouw dierbaarste filosofische boek?

Ik ben op mijn drieëntwintigste, in 1980, filosofie gaan studeren. Ik studeerde aardrijkskunde, en ben filosofie als bijvak gaan volgen. En de eerste knakker tegen wie ik aan liep, was Descartes. En die heeft mij enorm geboeid, meteen, van dat moment af. En ik ben afgestudeerd in de filosofie en ik ben filosofieleraar geworden. En datgene wat mij in mijn carrière, ik ben nu zevenenvijftig, het meest verdriet, als ik nou ergens spijt van heb of als ik nou vind dat iets mij echt niet gelukt is, dan is het om in die vierendertig jaar Descartes te rehabiliteren. Het is mij niet gelukt om Descartes te rehabiliteren en hem te ontdoen van, precies wat jij net zei, dat het een stoute man is die ons met een mal lichaam-zieldualisme heeft opgezadeld.

 

Leg dat even uit. Wat is het probleem met Descartes; waarom wordt hij als een problematisch denker gezien?

Nou, hij wordt gezien als de vader van de moderne filosofie. Zijn inbreng is dat hij de wending naar het subject gemaakt heeft. In plaats van een soort van gezamenlijk idee van wetenschappelijke kennis, van traditie en overlevering, heeft hij die wending heel sterk gemaakt naar een kennistheorie die begint bij degene die wetenschapper wil zijn. Die moet dus zijn eigen ervaring vertrouwen en zijn eigen begrippensysteem opbouwen. En van daaruit zoeken naar samenwerking met anderen. Dat is inderdaad de ontdekking van het subject in de moderne filosofie. En ook de introductie van het woord ‘ik’. Dat niet wij gezamenlijk een traditionele wetenschapsbeoefening hebben, maar dat eigenlijk iedere wetenschapper met het woord ‘ik’ moet beginnen en zijn eigen persoonlijke verantwoording moet nemen en ook uitleggen. Dat is wat Descartes heeft geïntroduceerd. En verder natuurlijk nog, en dat is datgene wat hem het meeste wordt nagedragen, dat is dat hij een scheiding heeft gemaakt tussen geesteswetenschappen en materiewetenschappen.

Je hoort ook meteen dat daar ouderwetse termen als ziel en lichaam op de achtergrond zitten. Het is eigenlijk het idee om de wetenschap te verdelen in twee aandachtsgebieden, namelijk het aandachtsgebied ‘materie’ en het aandachtsgebied ‘geest’, met menselijk gedrag en sociale verhoudingen en dergelijke. Ik vind dat nog steeds een buitengewoon intelligente onderverdeling. Maar het is wel zo omdat het vooral in lichaam-zieldualisme gebleven is, dat het Descartes wordt aangewreven dat die materiewetenschap niet alleen buitengewoon geschikt is om mechanica mee te bedrijven en bruggen te bouwen, maar dat die materiewetenschappen ook bijzonder geschikt zijn om de mens te bestuderen, die immers voor een belangrijk deel uit materie bestaat. Descartes zou er de schuld van zijn dat heel veel mensen de mens als een materieel ding zijn gaan beschouwen en de geest langzaam maar zeker volkomen zijn vergeten. Dus dat we nu zitten met een tamelijk eenzijdige wetenschap van de mens. Namelijk het idee dat je de mens volkomen zou kunnen verklaren vanuit zijn lichamelijke toestanden.

 

Toen ik in 1980 begon te studeren was Descartes de veroorzaker van kille, industriële gangen van zaken, van harde dokters die nooit eens een praatje met je maken maar altijd meteen beginnen te kerven, en van alle vuile slootjes, en van eigenlijk alles dat medisch en het militair industrieel complex was

 

De mens als machine.

Ja. Daar zit ook de maatschappijkritiek achter dat Descartes het type wetenschap heeft geïntroduceerd dat kil, hard, naar, wreed en meedogenloos is, dat zich en niet met de gemoedstoestanden in de zachte zin van het woord van de mens bezighoudt, dat doet er niet toe, de dokter grijp het lichaam van de patiënt en doet ermee wat er moet gebeuren, en ook niet met de moraal, want de moraal doet er eigenlijk ook niet toe. Dus dat betekent eigenlijk dat Descartes, en dat was zeker zo toen ik in 1980 begon te studeren, de veroorzaker was van kille, industriële gangen van zaken, van harde dokters die nooit eens een praatje met je maken maar altijd meteen beginnen te kerven, en van alle vuile slootjes, en van eigenlijk alles dat medisch en het militair industrieel complex was…

 

En het individualisme.

Precies. Descartes is de oervader van het individu dat zonder omkijken naar ethiek of gemoedstoestanden materieel zijn gang gaat en daarmee doet wat er gedaan moet worden. De harde, kille, nare, industrieel wetenschappelijke…

 

De beheersingsdranggerichte denker…

Daar is Descartes de vader van.

 

Nou, rehabiliteren is in al die zevenenvijftig jaar niet gelukt, maar laten we toch eens een poging ondernemen. Volgens mij gaat het je lukken.

Dat weet ik niet, maar ik kan wel vertellen wat ik eraan gehad heb. Dan zijn er mogelijk mensen die dat ook mooi vinden. Boom is bezig met een fantastische editie van het hele werk van Descartes. Dat gaat ontzettend langzaam, omdat het nog niemand gelukt is om Descartes echt te rehabiliteren. Waar Kant een fantastisch, enorm bereik heeft gekregen in Nederland, wat ik hem van harte gun, trouwens, gek op Kant, daar wil het met Descartes niet echt lukken. Maar er komt een mooie nieuwe vertaling van de Meditaties aan. De Meditaties is, na het Vertoog over de methode, hét boek, dat is gewoon het boek.

 

Waar gaat de Meditaties eigenlijk over?

Ik zal je vertellen waarom ik zo getroffen was door Descartes. Dat is omdat hij op een fantastische manier het verschil maakt, en dat ook legitimeert en aan kan geven hoe het zit, tussen het dagelijks leven – het met je gezonde verstand, met vallen en opstaan, er een beetje op los leven – waar hij geen bezwaar tegen heeft, maar wat wel als risico heeft dat je af en toe eens flink met je plaat tegen de muur oploopt – je hebt een malle hypothese geuit waarvan je dacht dat die wel zou kloppen en dat is dan niet zo – en een wetenschappelijke gang van zaken aan de andere kant. Wat hij in de Meditaties opzoekt is of er, naast alledaagse kennis, een vorm van kennis denkbaar die veel en veel preciezer is, zekerder is, enzovoort. Wat ik daar meteen zo leuk aan vind, is dat dat niet lelijk doet over alledaagse kennis, maar een enorme eis stelt aan degene die de pretentie heeft dat er naast de alledaagse kennis nog een soort van wetenschappelijke kennis is. En als je nou ziet dat wij inderdaad in een volkomen verwetenschappelijkte tijd leven, dat de toegang tot de universiteit heel gemakkelijk is, dat er ongelooflijk veel mensen – gelukkig! – hoger onderwijs volgen en zich dus na een academische studie als deskundige op de markt begeven, dan vind ik het heel erg prettig dat Descartes die figuren de vraag voorlegt: vind jij werkelijk dat de kennis die jij tijdens jouw studie hebt opgedaan meer waard is dan wat the man in the street die jij daar straks mee gaat lastigvallen als deskundige zelf had kunnen bedenken? Dat vind ik alleen al zo’n steengoeie vraag.

 

Zowel Descartes als de filosofie zelf is bij wetenschappers niet populair, omdat ze het moment aangeven waarop de wetenschapper zich afvraagt: sta ik nou uit mijn nek te lullen of niet?

 

Nu zie je eigenlijk volgens mij de reden waarom zowel Descartes als de filosofie zelf eigenlijk bij wetenschappers niet zo populair zijn, dat is namelijk dat de filosofie een moment is waarop de wetenschapper zichzelf afvraagt: sta ik nou uit mijn nek te lullen of niet? En dat is helemaal niet zo leuk om te doen, om je dat af te vragen, want je kunt veel beter uit je nek lullen! Nee, dat is flauw. Wetenschapsfilosofie, kennisfilosofie, is een activiteit die iedere wetenschapper zou moeten doen. Maar zelfs als je het iedere woensdagmiddag doet, gaat de tijd die je eraan besteedt af van je wetenschappelijke onderzoek. Dat is namelijk iets anders. Wat doet filosofie voor wetenschap? Filosofie doet tenminste drie dingen voor de wetenschap. Filosofie bepaalt de grenzen en de opbouw van de wetenschap, en de grenzen van de wetenschappen ten opzichte van elkaar. Als je natuurkunde aan het beoefenen bent, vraag je je niet af waar dat ophoudt; je probeert gewoon de hele wereld zo veel mogelijk in natuurkundige termen te vatten. Maar als je slim bent en je werkt op de universiteit, dan moet je toch eigenlijk een keer een grens trekken, want dan kun je het afgrenzen van scheikunde, van van alles en nog wat. En dat is goed om te doen. Maar die activiteit van het weten wat een wetenschap is, de indeling van het rijk der wetenschappen zou Descartes zeggen, dat is een filosofische activiteit. Dus dat is één.

Verder heb je een methode en vertrekpunten in iedere wetenschap. Wetenschap is niet gezond verstand en wetenschap is niet alledaags. Wetenschap heeft hele andere vertrekpunten en hele andere methodes dan vallen en opstaan enzovoort. Dat is ook een ding waar je over na moet denken, maar het is niet natuurkunde als je je afvraagt wat de methode van natuurkunde is. Dat is namelijk filosofie. En de volgende vraag is of wetenschap ook een morele implicatie heeft. Heeft het ethische consequenties? Ik denk het wel. Moet je daar wetenschappers mee lastig vallen? Dat doen ze zelf over het algemeen niet. Ze vinden ook dat dat niet hoeft. Volkomen terecht, want ethiek is namelijk een filosofische discipline. Dus je hebt zo al drie filosofische disciplines die eigenlijk heel nuttig zijn voor de wetenschapsbeoefening, maar die allemaal van de tijd van de wetenschapper af gaan. Dat is volgens mij ook de reden waarom de wetenschapper zich daar weinig aan gelegen laat liggen.

 

Veel Grieke filosofen zouden dit ook nog beamen. Wat is nu de specifieke bijdrage van Descartes aan dit verhaal?

Wat Descartes heeft gedaan met de Meditaties, is het heel sterk duidelijk maken van het vertrekpunt van wetenschappelijke kennis, als onderscheiden van alledaagse kennis. Ik zal je vertellen hoe hij dat doet. De Meditaties beginnen namelijk met een zin als ‘Ik heb gedurende mijn hele leven allerlei inzichten opgedaan van mijn ouders en van de televisie (!) enzovoort, enzovoort, en daar heb ik een soort allegaartje van gemaakt en daar loop ik nou mezelf mee te oriënteren op de wereld.’ Het is een rommeltje. En het werkt af en toe en het werkt af en toe niet. Maar als ik me nou eens een keer zou willen afvragen of het ook mogelijk is om niet met zo’n allegaartje te werken, maar echt gestructureerd, methodisch en wetenschappelijk te werk te gaan, als ik dat zou willen weten, dan moet ik eerst van dat allegaartje af. Niet omdat het allemaal fout is, maar omdat ik niet weet of het goed of fout is, ga ik heel overdreven alles weg twijfelen. En alles waarvan ik nu al niet zeker weet of het waar is, zet ik als het ware tussen haakjes en laat ik even buiten beschouwing.

 

 ‘Ik heb gedurende mijn hele leven allerlei inzichten opgedaan van mijn ouders en van de televisie en daar heb ik een soort allegaartje van gemaakt en daar loop ik nu mezelf mee te oriënteren op de wereld.’ Zo beginnen de Meditaties: met een rommeltje

 

Dus dan begint hij vrolijk aan het wereldberoemde twijfelexperiment en gaat met al zijn inzichten, vermogens, talenten zo hard mogelijk zitten twijfelen. Dat is al precies het tegenovergestelde van wat je het dagelijks leven doet, want in het dagelijks leven maak je heel snel een veronderstelling over iets en dan ga je heel hard doen alsof dat zo is. En daar loop je dan vervolgens lekker mee tegen de muur. Descartes draait het, om het wetenschappelijk vertrekpunt te vinden, precies om: hij zegt dat je zo hard mogelijk moet gaan zitten twijfelen in plaats van zo hard mogelijk alles zeker te weten. Dus hij twijfelt alles weg met als doel om op een gegeven moment op iets te stuiten wat hij niet meer kan betwijfelen. Waarvan hij met recht en reden kan zeggen dat hij er niet aan kan twijfelen. Iets onbetwijfelbaars dat niet weg te krijgen is. Dat is de truc die Descartes als natuurkundig experiment gaat proberen.

 

Wat twijfelt hij eerst allemaal weg? De zintuigen?

O man. Hij begint dus met alle kennis die we op basis van de zintuigen hebben. Dus in plaats van alle afzonderlijke dingen weg te twijfelen – there is no spoon – zegt hij gewoon: alle kennis die ik met mijn zintuigen opdoe, dat is wel heel veel kennis, is verdacht, niet zozeer omdat ze altijd onwaar is maar omdat ze niet precies is. Als ik op grote afstand door de velden naar een lieflijk dorpje toe loop en ik zie een kerktoren, dan lijkt het kerktorentje net rond. En als ik er dichterbij ben, dan is hij vierkant. Wat is hij nou? En dan zegt Descartes: iets wat je ooit één keer bedrogen heeft, moet je nooit meer helemaal vertrouwen. Dus je zintuigen geven op zich wel goede informatie, maar een gebroken stoel in het water ziet er echt uit als een gebroken stoel in het water. Dus die zintuigen kun je niet helemaal vertrouwen. Descartes voegt ook nog het droomargument toe. Zij zitten hier nu gezellig te praten, met een rood kleedje op tafel en het kraakt een beetje en het lijkt allemaal heel echt, maar misschien moet ik bedenken dat ik vanochtend helemaal niet ben opgestaan, maar wel dacht: “O, straks komt de ISVW mij vragen over Descartes.” En dat ik nu nog in mijn bedje lig te dromen over datgene wat ik denk dat er straks pas gaat gebeuren. Kan ik nu met zekerheid zeggen dat ik nu niet lig te dromen, maar dat ik echt hier zintuiglijk waarnemend alvast achter mijn eigen tafel zit? Dat kan niet echt lekker.

 

Op het moment van diepste twijfel breekt bij Descartes – en bij mij – dit denkbeeld door: de inhoud van al mijn gedachten is wel hoogst betwijfelbaar geworden, maar het feit dat ik hier gedachten zit te hebben krijg je niet meer uit mijn hoofd

 

En als je daar nou niet van overtuigd bent, dan heeft Descartes ook nog een Matrixachtig argument, waarbij mensen als een soort batterijen in een soort baarmoeder liggen met allemaal slangen eraan waar energie van wordt afgetapt. En wat eraan wordt toegevoegd is de Matrix, de hele wereld zoals die zich zou afspelen. Mensen bevinden zich helemaal niet in die wereld, maar liggen in een baarmoeder met snot, om precies te zijn, en daarin stellen ze zich een fantastische wereld voor. Dat argument heeft Descartes ook gebruikt; hij noemt die kwaadwillende geest de malin génie. Stel je een hogere intelligentie dan die wij hebben voor, die ons heel erg sterk kan sturen. Die kan ons de meest malle ideeën voorschotelen alsof ze waar zijn. Die kan bijvoorbeeld zeggen dat twee met drie vier is en niet twee plus twee. Of die kan zeggen dat twee plus twee waar is, maar die malin génie zit in zijn vuistje te lachen; die weet wel dat het toch eigenlijk twee plus drie had moeten zijn. Alles kan ons zijn voorgespiegeld door een malin génie.

Als je daar eenmaal bent, dat je je zintuigen zelf al niet helemaal kunt vertrouwen, dat je bovendien kunt dromen en dat er elementen in de kennis zitten zoals wiskunde, die zowel in de droom als in het dagelijks leven voorkomen, dan introduceer je die maffe malin génie of een Matrixachtige situatie, waarin we gevoed zouden worden door een programma, een kwade geest. Op dat moment is de twijfel maximaal. Je weet het gewoon niet meer. Je weet ook niet of het niet waar is, maar je weet in ieder geval niet zeker of het wel waar is. En dat is waar we op uit zijn. Maar juist op dat moment van diepste twijfel, breekt bij Descartes, en bij mij, het denkbeeld door, dat de inhoud van al mijn gedachten inmiddels hoogst betwijfelbaar is geworden, maar het feit dat ik hier gedachten zit te hebben, dat krijg je toch eigenlijk niet meer uit mijn hoofd. Wat ik denk klopt misschien niet, maar dat ik denk klopt als een bus. Probeer maar eens te bedenken dat wat je denkt misschien niet klopt, terwijl je jezelf er tegelijkertijd van wilt overtuigen dat je niet denkt. Dat gaat niet. Je voorstellingen kloppen misschien niet, maar je hebt wel voorstellingen. Dat is een doorbraak.

 

Het klinkt eerder als een schrale troost. Alles is met een verzengende scepsis weggezuiverd, en het enige dat overblijft is een soort holle ‘ik denk’-gedachte. Wat hebben we daaraan?

Je hebt dus een enorme hoop inhouden, waarvan je niet meer weet dan dat je ze hebt. Daar kun je gerust het dagelijks leven mee in, zoals je altijd gedaan hebt. Maar het interessante is nu, dat er in alles wat je weet een heel klein deelverzamelingetje is met daarin maar één inzicht: ik denk. Dat deelverzamelingetje bestaat uit dingen die je zeker weet. En de rest bestaat uit dingen die je niet zeker weet. Dat is weliswaar niet veel, en de uitspraak ‘ik denk dus ik ben’ zal je niet heel veel verder helpen. Op een gezellige cocktailparty moet je daar niet mee komen aanzetten. Maar er is nu wel een waterscheiding tussen dingen die slechts waarschijnlijk zijn, alledaagse kennis, en honderdduizend procent zekere kennis. En vanaf dat moment verlegt Descartes zijn aandacht van de dingen die je zeker weet in de buitenwereld naar dat denken zelf. Dat is waarom het boek Meditaties heet. Meditaties is heel aandachtig naar beschouwen en observeren en proberen te snappen. De aandacht van Descartes richt zich nu op de observaties van gedachten, op de manier waarop je denkt. Want de manier waarop je denkt is in hoge mate van invloed op de oordelen die je velt over de wereld en op het wereldbeeld dat je optrekt. En het wereldbeeld dat je hebt is in hoge mate van invloed op de manier waarop je leeft. Je stapt niet het vliegtuig in naar Thailand om de wereld te leren kennen, maar je onderzoekt het denkvermogen dat je meeneemt als je in het vliegtuig stapt. Met welke vooroordelen kom ik daar aankakken? Die ga ik onderzoeken.

 

Ik neem de wereld krakkemikkig waar, maar die krakkemikkigheid van mij gaat wel mooi vooraf aan alle waarnemingen die ik doe!

 

Dat is het hele project.

Ja, dit is het hele project van de filosofie. Dit is ook precies wat Kant in de Kritiek van de zuivere rede doet. Die maakt een zogenaamde copernicaanse wending; eigenlijk exact hetzelfde als Descartes. Hij gaat op zoek naar uitspraken over de wereld die a priori zeker zijn, maar zolang ik de wereld voor laat gaat omdat dat de bron zou zijn van mijn kennis, ben ik altijd a posteriori bezig. De wereld is eerst, en dan komt mijn kennis erachteraan kakken. Maar als ik een voorspelling wil doen over de wereld, mijn kennis eens een keer vooruit wil laten gaan aan de gebeurtenissen, dat zouden we toch eigenlijk wel graag willen en politici zeker, dan kan die kennis dus nooit aan de wereld zijn ontleend. Dat vind ik zo’n geile gedachte van ome Kant. Dan gaan we dus op zoek naar iets wat in mijn kennis zit, ongeacht de wereld. Dat zijn inderdaad de manieren waarop ik kennis vergaar, mijn ‘vooroordelen’. Die worden eigenlijk heel interessant.

Ja, ik neem de wereld krakkemikkig waar, maar die krakkemikkigheid van mij gaat wel mooi vooraf aan alle waarnemingen die ik doe. Dus als je nu mijn eigen krakkemikkigheid, mijn beperkingen, mijn grenzen, de tekortkomingen van mijn kenvermogens onderzoekt, dan weet je gewoon dat als mensen hun eigen beperkingen kennen maar bij voorkeur ook als mensen dat samen doen en ontdekken dat ze gezamenlijke beperkingen hebben – wij hebben bijvoorbeeld twee ogen, maar een wesp heeft facetogen – dus wij hebben soortgelijke beperkingen, dan kunnen wij daarmee de wereld tegemoet treden. Als we onze tekortkomingen weten, kunnen we onze beelden corrigeren aan de hand van wat wij weten van onze vooringenomenheid. En wat er dan rest, daarvan mogen we zeggen: dat is echt wat de wereld ons heeft geleerd.

 

Descartes is een ontzettend anti-autoritaire man. Ik vind het zo’n ongelooflijk leuke kerel

 

Bij Kant heet dat das Gegebene en das Hinzugetane. Het gegevene is er, en het erbij gedane doen wij. Als je dat Hinzugetane ziet als onze beperking en als je onze beperkingen leert kennen en die beperkingen iedere keer meedenkt als je de wereld tegemoet treedt, dus een soort van hele onderlegde bescheidenheid aan de dag legt, dan is dat de mogelijkheid, zeker als je dingen samen doet, om de voor de mensen best mogelijk kennis over de wereld te krijgen. Geniaal, die man doet dat zo goed. Descartes is ermee begonnen, met dat moeilijke doe-het-zelfboek voor wie zelf op dat probleem gekomen is: zou het niet beter kunnen dan die alledaagse kennis? Dat gaat in stappen; Descartes beschrijft wat hij gedaan heeft en iedere lezer kan dat nadoen. In de Kritiek van de zuivere rede, die is tien keer zo dik, heeft Kant ervoor gekozen om het de lezer niet allemaal zelf te laten ontdekken, maar om jou aan te spreken als docent en te zeggen: ik weet het al, fasten your seat belts, nu zal ik jou eens vertellen hoe het werkt. Klabam! En dan dondert die zo’n ongelooflijk boek op tafel. En kun je daarmee aan de slag. Dus de kant en klare uitwerking vind je bij Kant, en de beschrijving van het project, met hele summiere aanwijzingen hoe je het zou kunnen doen, en met het volledig aan jouw verantwoordelijkheid overlaten of het jou lukt en of je zin hebt om door te gaan enzovoort, enzovoort, die vind je bij Descartes. Descartes is een ontzettend anti-autoritaire man. Die wil zich dus ook niet zo veel bemoeien met hoe je dat project doet. Ik vind het zo’n ongelooflijk leuke kerel.

 

Geen kille rationalist dus eigenlijk.

Helemaal niet.

 

Maar het is wel rationeel wat hij doet, natuurlijk. Met de fundamenten van de wetenschap en wat je zeker kunt weten. Voor veel mensen zal het toch moeilijk zijn om daar existentieel door geraakt te worden. Maar jij bent daar existentieel door geraakt.

Dat heeft te maken met het feit dat hij niet te schijterig is om te proberen om dingen werkelijk uit te zoeken. Hij laat dan ook niets met rust. Als je eenmaal de aandacht hebt verlegd van de wereld naar hoe wij denken over de wereld, kom je wel op een heel mooi gebied. Dan begint hij met te zeggen dat mijn gedachten er in ieder geval altijd zijn, ook al stellen ze geen reet voor. Maar ik heb ook nog een gedachte aan een soort van verbetering, een perfectionering. Want alleen al het feit dat ik op zoek ben naar zekere kennis, betekent al dat ik opereer met een idee dat er vooruitgang mogelijk zou zijn, verbetering, kwaliteitsverhoging.

 

Dit is jouw voorliefde voor het optimisme, natuurlijk.

Nou ja, voor de fundering van het optimisme. Mijn optimisme is een beetje tragisch in de zin van dat ik niet denk ‘het komt goed, het gaat vooruit’, maar dat ik denk ‘het is oke, dit is een voorlopig optimum omdat er zich geen andere situatie heeft gerealiseerd’. Dat wil niet zeggen dat er niet ook een hoop narigheid in dat optimum zit, maar als je het zo bekijkt kun je aan dat optimum werken. Je kunt daar actief in worden. Dat is volgens mij optimisme. Dat vind je al inderdaad bij Descartes, wat vervolgens bij Leibniz terechtgekomen is.

 

Als je kunt bewijzen dat je niet ten onrechte een idee van verbetering hebt en je de godganse dag met je tong uit je bek achter perfectionering aan holt en er achteraf van moet concluderen dat het betere toch niet bestaat, dan heb je toch een reden om je nest uit te komen.

 

Troost dit jou ook? Iedereen weet wel dat je ernstig ziek bent. Troost jou dit op dit moment? In dit optimisme zit een soort streven. Geeft dat streven jou een soort levensenergie, dat er steeds een weg naar verbetering is in het verstand?

Als je kunt bewijzen dat je niet ten onrechte een idee van verbetering hebt en je de godganse dag met je tong uit je bek achter perfectionering aan holt en er achteraf van moet concluderen dat het betere toch niet bestaat, dan heb je toch een reden om je nest uit te komen. Ik kom toch uit mijn nest om ergens en duw aan te geven. En ik ben ervan overtuigd dat als je de Meditaties van Descartes leest, dat je dan dat gevoel moet hebben dat dat idee van perfectionisme dat we in ons hebben, zo werkelijk is, dat daar zoveel werking vanuit gaat, dat je mag uitgaan van het feit dat het werkelijk is. Dit is overigens het hele ontologische godsbewijs. Het gaat niet om een bewijs dat God bestaat, maar om die rare eigenschap van ons te verklaren dat wij de dingen willen verbeteren. Doen we dat nou terecht, omdat het idee dat we dingen zouden kunnen verbeteren klopt, of houden we onszelf voor de gek? Dat wil je toch eigenlijk weten. Ik heb genoeg aan het bewijs van Descartes, dat perfectie werkelijk is. En perfectionering is mogelijk.

 

Dan heb je toch de zin van het leven op een bepaalde manier gevonden.

Descartes is eigenlijk heel lief voor wat we altijd al doen. We komen iedere ochtend ons nest uit en beginnen gewoon aan de dag. Dat is helemaal niet zo eenvoudig. Dat we gewoon denken: ik ga naar mijn werk en ik ga een of andere ambitie iets maken. Dat kun je privé doen, dat kun je op je werk doen, je kunt maatschappelijk verantwoordelijk iets doen, in de politiek iets proberen te bereiken. Descartes heeft mij ervan overtuigd dat ik er niet aan hoef te twijfelen, halverwege het feit dat ik met een of andere ambitie bezig ben, dat ik denk van ‘kan het eigenlijk wel, de wereld verbeteren?’ Dat hoef ik niet meer te doen, en daar ben ik al blij mee. Je vroeg mij net of dat iets met mijn ziekte te maken had. Descartes heeft merkwaardig genoeg de naam gekregen van het lichaam-zieldualisme, waarna de ziel en de geest enzovoort nauwelijks meer begrijpelijk zijn en al het wetenschappelijke op de materie terechtgekomen is. Descartes was zelf ook een natuurwetenschapper en een dokter. Maar het feit dat hij een onderscheid maakte tussen lichaam en ziel – de twee zijn een nauwe eenheid: het lichaam bevat allerlei vermogens en aanleggen en talenten en geest is datgene wat in het gebruik daarvan ontstaat en het gebruik van die vermogens heeft een ander soort effect dan die vermogens zelf – dus dat je een mens moet bekijken als een materieel ding waar kletspraat uitkomt, en die kletspraat is mentaal en het materiële, daar kun je in knijpen. Maar het is heel goed om die twee te onderscheiden, omdat je een wetenschap van de materie nodig hebt – dan kan een chirurg erin kerven – en je hebt een wetenschap van die mentale zaken nodig, want als je niet weet waar je met kerven moet beginnen, kun je een vraag stellen: u loopt zo in elkaar gedoken, meneer Gude, heeft u steunzolen nodig of heeft u gisteren ruzie gehad met uw vrouw of bent u weer eens gekleineerd op uw werk?

 

Het is goed dat Descartes een onderscheid maakte tussen lichaam en ziel, omdat je een wetenschap van de materie nodig hebt – dan kan een chirurg erin kerven – en je hebt een wetenschap van mentale zaken nodig, want als je niet weet waar je met kerven moet beginnen, kun je een vraag stellen: u loopt zo in elkaar gedoken, meneer Gude, heeft u steunzolen nodig of heeft u gisteren ruzie gehad met uw vrouw of bent u weer eens gekleineerd op uw werk?

 

Die laatste twee zijn (nog) niet farmaceutisch op te lossen. Je kunt het wel sederen, alle bodily functions, en dat betekent gewoon dat er geen vermogens zijn om ruzie te maken enzovoort. Maar een pil die inzicht verschaft in mijn ruzie met mijn echtgenote, of in mijn geval in het inzicht dat ik nooit ruzie heb met mijn echtgenote, die is er nog niet. Daarom moet je een onderscheid maken tussen lichaam en ziel. En in mijn ziektegeval heb ik troost aan artsen die puur somatisch kijken. Een oncoloog kijkt somatisch, die kijkt naar het lichaam. Sterker nog, hij kijkt niet eens zozeer naar mijn lichaam, maar naar een hele populatie van lichamen, doet aan kansrekening, aan chemie in de zin van chemokuren en kijkt of die cellen al dan niet overleven. Alles is fysiek en somatisch. Hij is er niet zo heel goed in om mij in de kliniek te zeggen dat er celwoekeringen plaatsvinden waarvan in dit unieke geval de wetenschap nog niet precies weet hoe ze dat moet doen. Vierenvijftig procent van de ziektegevallen geneest wel door dit materialistische wereldbeeld. Maar er zit wel altijd een persoon tegenover je in de kliniek. En wat je dan moet zeggen, tegen die zielenroerselen, doodsangst, verzet, gelatenheid, dat heeft mijn oncoloog niet gestudeerd. Mijn oncoloog is wel een bewijs van het feit dat Descartes gebruikt wordt om wel een onderscheid tussen lichaam en ziel te maken, en inderdaad hebben de materiewetenschappers gedacht ‘dan gaan wij de materiekant op, en fuck de rest.’ En misschien hebben de geesteswetenschappers wel verkeerd gedacht, omdat zij ook de hele andere kant op gingen. Geestelijke gezondheidszorg en geestelijke wetenschappen. Niemand definieert dat meer. Maar voor Descartes betekende het onderscheid niet dat je de twee uit elkaar moet drijven. Als je een goede dokter wilt zijn, dan moet je gewoon weten dat als er een mens binnenkomt, zo’n geheel dat in de war is, dan moet je zowel iets van materiële substanties als van mentale substanties weten. Als dokter moet je twee talen spreken: de somatische en de psychische.

0 Flares Twitter 0 Facebook 0 Google+ 0 LinkedIn 0 0 Flares ×

Reageer