Thomas More’s Utopia

0 Flares 0 Flares ×

Van één ding is Thomas More overtuigd: er komen andere tijden en die vereisen een adequate politieke reactie. Hoe je de heersende macht dat laat inzien is minder duidelijk. En dat doen zonder zelf gevaar te lopen, vereist de nodige literaire vindingrijkheid. Daarbij zijn scherts en fantasie misschien nog wel het veiligst. Utopia is een cryptisch literair en politiek pamflet dat zowel de hofhouding en haar entourage als de nieuwe sociale ongerechtigheid aanklaagt. Eerder dan een blauwdruk voor een ideale utopische samenleving is het een waarschuwing aan de machtigen dat er, bij gebrek aan prudente juridische adaptatie aan de nieuwe tijden, wel eens een Utopus zou kunnen opstaan die de samenleving met geweld herinricht als een eiland van desolate gelijkvormigheid.

Tekst: Donald Loose

 

Utopia biedt een perspectief op de u-topos, de niet aantoonbare maatschappij van de toekomst die ter discussie staat. Daarom is het werk ook geschreven als een onbeslisbaar wikken en wegen van fantasie en actuele werkelijkheid, en als een over en weer citeren van gezaghebbende bronnen die elkaar weerspreken. Het oordeel is aan de lezers. De boodschap is uiteindelijk geen andere dan de vorm waarin die werd gegoten: de politiek van de toekomst zal er een van onderling beraad, overleg en oordeelkundig beslissen op grond van diverse meningen zijn. ‘Ook de waarheid staat tegenwoordig ter discussie.’

Klassieke topoi (gezaghebbende vindplaatsen) van de politieke filosofie worden zowel met instemming geciteerd als ondermijnd door nieuwe, revolutionaire topoi. Het is daardoor helemaal niet meer duidelijk waar Thomas More zelf voor staat, verhuld en vermomd in velerlei gedaanten als hij zelf en zijn gesprekspartners worden opgevoerd. Hij presenteert zichzelf als Morus, de rapporteur van een verhaal uit de mond van een vreemdeling, Hythlodaeus, wiens naam zoiets als praatjesmaker betekent. Morus uit meerdere keren zijn twijfel over het vertelde. In het verhaal van deze Hythlodaeus wordt hij zelf weer vermeld als de jonge page aan het hof van kardinaal Morton. More geeft ook nog kritisch commentaar in de inleiding en het slot. Daar vernemen we iets over zijn toenmalige diplomatieke functie en zijn vriendschap met Pieter Gillis Die laatste heeft ook weer een mening over het vertelde.

Over de misstanden van zijn tijd laat More geen twijfel doorklinken. Door het grootgrondbezit ‘eten schapen mensen’ en wordt de arme voor diefstal ter dood veroordeeld. Van landconcentratie, machtswellust van vorsten en hun slippendragers, en van de militaire aristocratie valt niets dan ellende te verwachten. Wat de humanistische schrijvers wel degelijk als ernstige aanklacht van de misbruiken van hun tijd aan de kaak willen stellen, vermommen ze echter veelal als ongeloofwaardige spotternij. Erasmus schreef zijn Lof der Zotheid en presenteerde de Adagia als een literair commentaar op spreuken, maar hij veegde tussendoor de wereldse en kerkelijke vorsten wel de mantel uit.

Aangezien die kritische attitude de heersende machten en ideologieën contesteert, dwingt het hen tot een indirecte schrijfstijl, tot ironie en allusies, fantastische verhalen, eigenzinnige en verrassende commentaren van overigens canoniek erkende autoriteiten. Naast de klassieke vorstenspiegels, Plato’s Politeia en Ficino’s christelijke platonisme worden ook andere bronnen uit de oudheid als referenties opgevoerd, zoals de geschriften van Tacitus, Sallustius en Lucianus over tirannie. Het is dus aan de lezer om tussen de regels door te lezen wat er wordt bedoeld.

 

Wat humanistische schrijvers als ernstige aanklacht van de misbruiken van hun tijd aan de kaak willen stellen, vermommen ze als ongeloofwaardige spotternij. Erasmus presenteerde de Adagia als een literair commentaar op spreuken, maar veegde tussendoor de wereldse en kerkelijke vorsten wel de mantel uit.

 

Zo zweert de praatjesmaker in Utopia wel bij het openlijk van de daken schreeuwen van het onrecht, maar hij weet ook – de klassieke Plato getrouw – dat, gezien de vorsten niet zelf filosofen zijn, dat allemaal niets betekent. Maar Plato gaf toch advies aan de tiran Dionysius: ‘niet zo onbewimpeld, dat was immers niet veilig, maar in bedekte termen’. Morus weet dat je de wind van voren krijgt:

‘Maar aangezien je de wind niet kunt laten stoppen met waaien zul je moeten laveren, je zult de ductus obliquus, de zijwaartse manoeuvre moeten praktiseren, wil je je doel bereiken. Je zult als filosoof je plaats op de publieke scène moeten zien te veroveren in een toneelstuk dat al op de planken staat.’

Het leidt tot een niet beslechte discussie hoe je het verhaal zo zou kunnen brengen zodat het toch effect heeft. More gelooft in de indirecte weg: de filosoof als raadgever, als een stem in het beraad. Geen ‘academisch gefilosofeer waarbij je altijd alles kunt zeggen wat je denkt zonder rekening te houden met de realiteit’. Er is ook een andere praktische vorm van filosofie. Deze filosoof kent zijn publiek en hij past zich aan aan de omstandigheden.

Retorische en politieke topoi van hier en nu en van ver weg en ooit, van gevestigde machten en gefingeerde alternatieven, worden parallel opgevoerd en spelen op elkaar in. De utopie is het effect van een dubbele ‘para-topie’: een zowel politieke als een wijsgerig-retorische parallelle betoogtrant. Daarin spelen bevestiging en weerlegging tegelijkertijd, zowel bij literaire bronnen als bij politieke opvattingen. De literaire vorm is dus meteen de politieke inhoud. Politiek en retoriek zijn intrinsiek verweven omdat de literaire opgave om de ware betekenis van de Utopia te achterhalen tegelijk de nieuwe politieke opgave van de moderne tijd suggereert. Door beraad en overleg zullen vorsten misschien wat adequater reageren op de reële problemen van de samenleving. Dat wordt geadstrueerd in een geschrift dat zelf zijn betekenis slechts blootgeeft als een speurtocht naar de juiste interpretatie aan de hand van elkaar weersprekende opinies. Maatschappelijke fenomenen zijn, net als teksten, niet langer eenduidig en niet langer het monopolie van een elite.

Net als Machiavelli maakt More korte metten met de klassieke indeling tussen goede en slechte regimes en hij onderschrijft diens overtuiging dat geen enkel regime intrinsiek goed is. Het is een zaak van wikken en wegen. En net als Machiavelli is hij ervan overtuigd dat een goede senaat belangrijker is dan een goede heerser, alleen al omwille van het getal. Het hof moet een ministeriële raad hebben ter vervanging voor de slippen dragende adel van wereldvreemde en ijdele vorsten zoals Henry VIII of François I. Er moet van gedachten gewisseld worden zoals aan tafel bij kardinaal Morton, de Lord Chancellor.

 

Net als Machiavelli maakt More korte metten met de klassieke indeling tussen goede en slechte regimes en onderschrijft hij diens overtuiging dat geen enkel regime intrinsiek goed is. Het is een zaak van wikken en wegen.

 

More verzet zich echter niet alleen tegen de starre ideologie van zijn tijd, hij waarschuwt ook voor het radicale eenduidige alternatief. Al moet de landconcentratie van het grootgrondbezit onvoorwaardelijk worden aangeklaagd – ‘schapen eten mensen’ – de afschaffing van alle privébezit en van alle onderscheiden in de civil society is een brug te ver. Het hoogste genot ligt er niet in dat alle fricties worden weggemasseerd zoals in Utopia. En al stort de ideologische legitimering van het gezag van de vorst als representant van christus in, de onvoorwaardelijke loyaliteit aan contract en parlement – Machiavelli’s idolatrie van de Romeinse republiek – kon wel eens haar eigen tekorten hebben. Dan schuilt er ook weer waarheid in een overtuiging van de Utopianen: ‘Mensen voelen een sterkere band als die berust op oprechte goede wil dan op een verdrag, op geestesgesteldheid eerder dan op woorden.’

More’s boodschap ligt dus listig opgeslagen in het wikken en wegen van de instituties van zijn tijd en mogelijke alternatieven. De laatste woorden van de Utopia zijn een laatste vingerwijzing. Veel in de republiek Utopia blijft hier en nu iets ‘wat hij eerder zou gewenst hebben dan erop gehoopt’. Wat wel te verwerkelijken is en wat niet, dat blijft onuitgesproken. En van sommige droombeelden is het vast niet slecht dat het bij vrome wensen blijft.

 

Verkorte versie van ‘Utopia. Nieuwe vindplaatsen voor retoriek en politiek’, in: M. Bronzwaer en J. van der Net (red.), 500 Jaar Utopia. Valkhof Pers, 2016, pp. 101-132.

 

0 Flares Twitter 0 Facebook 0 Google+ 0 LinkedIn 0 0 Flares ×

Reageer